Alle hulpverleners, onderwijzers, predikanten of wie je verder ook maar bedenkt, hebben te maken met overdracht en tegenoverdracht. In iedere relatie is sprake van ‘iets’ overdragen, het behoort tot de menselijke gedragingen. Overdracht betekent, dat de ene mens bepaalde kwaliteiten al of niet bewust overdraagt op de ander. Tegenoverdracht gaat de andere richting uit. Een patiënt ziet zijn dokter als redder in de nood (overdracht), de arts ziet zijn patiënt als een persoon die niet buiten zijn hulp kan (tegenoverdracht). Wie beroepshalve met mensen omgaat, dient zich bewust te zijn van hetgeen er op hem wordt overgedragen. Om misstanden te voorkomen moet hij weten wat er precies wordt overgedragen en met welke bedoelingen. Een arts moet zich ervan bewust zijn dat de patiënt hem als redder ziet. Alleen dan kan hij een keuze maken: ‘wil ik zijn redder zijn? Kan ik zijn redder zijn?’ Wellicht moet hij zijn patiënt voorbereiden op een teleurstelling, wanneer de kwaal niet verholpen kan worden. Of moet hij zijn patiënt wijzen op de eigen verantwoordelijkheid. Als een arts zich niet bewust is van de reddersrol die de patiënt hem toedicht, dan zadelt hij zijn patiënt al snel op met een illusie.

Overdracht versus projectie

Overdracht verschilt hier essentieel van het begrip projectie. Overdracht heeft te maken met behoefte en gemis. In een overdrachtssituatie wil iemand zijn behoeften op een ander overdragen, zoals de behoefte aan liefde, aandacht, veiligheid etc., terwijl projectie zich richt op gedragskenmerken die je ziet bij een ander, en liever niet bij jezelf ziet (bijvoorbeeld: hij is lief, hij is gemeen, hij is oneerlijk etc.). Dit verschil tussen overdracht en projectie wordt niet overal gemaakt. De Freudiaanse school onderscheidt de begrippen niet, de Humanistische school doet dat wel.

Overdracht nader bekeken

De oorzaak en tevens de kern van de overdracht, is de drang om gelukkig te worden, gekoppeld aan volmaakt willen zijn: Dat doel hopen we te bereiken door ons te richten op iets of iemand buiten onszelf: geld, gezondheid, de partner, de regering.  ‘Als ik dit maar heb, … als zij / hij maar zus of zo was, … dan zou Ik gelukkig zijn’. We streven allemaal, elk op eigen wijze, naar geluk in een niet aflatend actief proces. Gelukkig zijn ligt als doel ergens in het verschiet. We willen gelukkig worden, want in onze beleving zijn we het nog niet. Dit hardnekkig streven naar het volmaakte geluk is een illusie, iedereen weet dat en toch blijven we hardnekkig proberen.

Een baby wil niet alleen gelukkig worden, hij wil het geluk ook krijgen. Hij is nog niet zelf in staat om zijn geluk te realiseren, deze verantwoordelijkheid ligt bij de verzorgers. De baby heeft in zijn afhankelijkheid nog alle rechten om het (geluk) te krijgen. Zijn geluk lijkt optimaal wanneer hij aan de borst van de moeder ligt te sabbelen. De uitstraling van dit geluk, deze tevredenheid, is iets om jaloers op te zijn. Eenmaal ouder geworden lijkt het geluk te zitten in het ene stukje speelgoed waar het kind compleet in op kan gaan. In de symbiose met de moeder, of in volle aandacht voor het speelgoed, is het kind volledig in evenwicht. Hij beleeft geen verschil tussen zichzelf en de buitenwereld. Dat verschil ontstaat pas weer, wanneer het evenwicht verstoord raakt.

En helaas, het evenwicht dat voor zoveel geluk zorgde, blijkt niet eeuwig te zijn. Het geluk krijgt vroeger of later een deukje, want het evenwicht raakt onontkoombaar verstoord. In weerwil van zijn wens, ontstaat er altijd een nieuwe behoefte: het kind wil namelijk bevestiging van zijn eigenschappen, die het nog in oorspronkelijke vorm bezit.

Omgaan met kinderen blijft mensenwerk en ook een ouder is wel eens moe, geprikkeld of gewoon afwezig. Het is al heel wat, wanneer de werkelijke behoefte van het kind herkend wordt. Een baby kan nog niet in voldoende mate aangeven wat het wil en het is de vraag of de ouders de behoeften weten op te pikken. Ouders zijn zelf ook ooit kind geweest. Zij zijn als kind niet in al hun eigenschappen bevestigd. Ouders zijn mede daarom niet altijd in staat om volledig het kind de bevestiging te geven die het vraagt. Want hoe kun je de oorspronkelijke eigenschappen die het kind nog bezit herkennen, wanneer jouw eigen oorspronkelijkheid er niet mocht zijn?

Het gemis overdragen

De behoefte om bevestigd te worden in de oorspronkelijke eigenheid blijft bestaan, ook gedurende het volwassen worden. Op de achtergrond blijft deze behoefte voelbaar, soms diep weggestopt. Maar onder bepaalde omstandigheden komt zij weer boven. Vaak worden die omstandigheden waarin het gemis weer voelbaar is, ervaren als een probleem waaraan pijn gekoppeld is. Misschien kun je zelfs stellen: dankzij de problemen die je in je leven tegenkomt, blijf je in contact met je oorspronkelijke eigenheid en met de behoefte jezelf te zijn.

Ervan uitgaande dat het kind niet de bevestiging krijgt waar het om vraagt, zal hij blijven zoeken en draagt vervolgens zijn behoefte aan bevestiging over op de schooljuf of op oma. In principe komt iedereen voor deze overdracht in aanmerking, als die persoon maar belangrijk genoeg is voor het kind. Niet de behoefte op zich wordt overgedragen, maar de verantwoordelijkheid voor de vervulling ervan. Het kind wil bevestigd worden en maakt daar iemand anders verantwoordelijk voor, hij is niet in staat zichzelf te bevestigen. Later, als volwassen mens, is hij nog altijd bezig zijn behoefte over te dragen op een ander. Hetgeen hij van zijn ouders niet gekregen heeft wil hij alsnog verwerven van bijvoorbeeld zijn partner. Zijn vrouw krijgt de rol toe bedeeld van de moeder, zij moet de ontbeerde liefde en bevestiging geven. Aangezien zij op haar beurt als meisje een even groot gemis heeft ervaren, zal zij dit omgekeerd ook van haar partner willen ontvangen.

Meestal zijn deze patronen op onbewust niveau in alle hevigheid aan de gang en leveren ze een boel frustraties en problemen op. Een hopeloze zaak, want de verwachtingen zijn aan beide kanten torenhoog.

Onze behoefte

In de diepte gaat het erom dat we de behoefte blijven behouden om onszelf te willen zijn. Dat wil zeggen: ons gemis bestaat eruit dat we een gebrek aan (zelf-)bevestiging ervaren en daarmee het contact met de oorspronkelijke eigenschappen min of meer kwijtraken. Deze behoefte lijkt ogenschijnlijk zwak, want we zijn ons niet eens meer bewust van deze behoefte. We hebben het veel te druk of vinden een andere wijze om het gevoel, het gemis, te vermijden. Maar hoe druk we het ook hebben, de behoefte zal altijd blijven bestaan. Uiteindelijk is deze behoefte, het onbewuste verlangen naar eigenheid en oorspronkelijkheid, zelfs erg sterk. Op onbewust niveau zorgt deze behoefte ervoor dat er problemen ontstaan. Rond het vijfendertigste jaar merkt vrijwel iedereen dat ondanks het toegenomen bezit, de carrière etc. het geluk niet dichterbij is gekomen.

De mens wil meer zichzelf worden, maar vaak ontkent hij vanuit pijn en angst deze behoefte. Erkenning van het gemis brengt onzekerheid en soms vergaande consequenties met zich mee. Liever dan de pijn en consequenties onder ogen te zien, worden eerst alle schuld en problemen afgewenteld op de omgeving of men zoekt vervulling in nog meer geld, een nog groter huis, drukkere baan etc. De mens op middelbare leeftijd wil net als het kleine kind het geluk nog steeds krijgen. Zelf is hij blijkbaar nog niet in staat om de verantwoordelijkheid voor het gemis te nemen, hij kan nog niet zelf zijn oorspronkelijke eigenschappen bevestigen. Deze verantwoordelijkheid draagt hij over op partner, politiek, God of wie ook maar. Het is vaak een lange en pijnlijke weg om te ontdekken dat niemand het gemis aan bevestiging volledig compenseert. Niemand kan jouw moeder vervangen. Niemand kan jou geven wat je nodig hebt, behalve jezelf. Dat besef groeit wanneer je steeds sterkere problemen ondervindt. Dan ga je bijvoorbeeld in therapie.

Deze tekst is een bewerking van het artikel “Overdracht en tegenoverdracht” uit: Samenzijn in therapie door Ger Zuiderveen

Dit artikel is geplaatst in PSC-magazine 2017 editie 1.